zwiepen - Werkwoord
1. (inerg) veerkrachtig doorbuigen en weer terugspringen
♢ Het kind zwiepte heen en weer op de trampoline.
2. (ov) iets snel verplaatsen
♢ De man werd door de golf tegen de mast gezwiept.
zwiepen - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord zwiep
Woordherkomst
afgeleid van zweep met het achtervoegsel -en
Gepubliceerd op 30-10-2017
zwiepen
betekenis & definitie