zwatelen - Werkwoord
1. (inerg) een lispelend, ruisend geluid maken
♢ De bladeren zwatelden in de avondbries.
2. (inerg) zinloos doorpraten, nietszeggende woorden spreken
♢ En die man zwatelde nog een uur over ik weet niet wat.
Woordherkomst
(freqtt) zwetsen met het achtervoegsel -el
Gepubliceerd op 30-10-2017
zwatelen
betekenis & definitie