zwart - Zelfstandignaamwoord
1. (kleur) de kleur die men waarneemt als een voorwerp helemaal geen licht weerkaatst of uitstraalt
♢ Heeft u die ook in het zwart?
zwart - Bijvoeglijk naamwoord
1. (kleur) de kleur zwart hebbend
2. somber, rampspoedig
3. clandestien, illegaal (zwart geld etc.)
zwart - Bijwoord
1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
♢ zwartrijden: Hij reed soms zwart.
zwart - Werkwoord
1. enkelvoud tegenwoordige tijd van zwarten
2. gebiedenwijs van zwarten
Uitdrukkingen en gezegden
♦ Zwart van de honger zijn ( of zien)
er uitgeteerd en mager uitzien
♦ Zwarte sneeuw zien
♦ De pot verwijt de ketel dat die zwart ziet
een ander aanwijzen als schuldige, terwijl die zelf hetzelfde gedaan heeft
♦ Het zwarte schaap zijn
totaal anders dan de rest ofwel: iemand die altijd de schuld krijgt
♦ Hij liegt, dat hij zwart ziet ( of wordt)
hij is een aartsleugenaar
♦ Iemand zwart maken
lelijke dingen over iemand vertellen
♦ Iets zwart op wit hebben
het op papier hebben staan
♦ Op zwart zaad zitten
geen geld hebben
Gepubliceerd op 30-10-2017
zwart
betekenis & definitie