zoek - Bijvoeglijk naamwoord
1. alleen predicatief: niet terug te vinden
♢ Mijn sleutels zijn zoek.
zoek - Bijwoord
1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
♢ Zoekmaken: Hij maakte mijn sleutels zoek.
zoek - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zoeken
♢ Ik zoek
2. gebiedende wijs van zoeken
♢ zoek!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zoeken
♢ zoek je?
Uitdrukkingen en gezegden
♦ zoek zijn
Gepubliceerd op 30-10-2017
zoek
betekenis & definitie