zin - Zelfstandignaamwoord
1. (taalkunde) een serie woorden die gezamenlijk in syntactisch verband een afgerond geheel vormen
♢ De meeste zinnen bevatten een gezegde en een onderwerp, vaak aangevuld met voorwerpen en bepalingen.
2. een verlangen om iets te doen
♢ Ik heb zin in een lekkere bak koffie.
3. dat wat iets betekent, waar iets voor staat
♢ Bedoel je het woord "vertrek" in de zin van "kamer" of in de zin van "weggaan"?
4. een reden voor bestaan, bestaansreden, betekenis
♢ Het reilen en zeilen van van kleinkinderen gaf zijn leven ondanks alle ongemak toch zin.
5. mogelijkheid om waar te nemen m.b.v. een zintuig bijv. evenwichtszin, reukzin, kleurenzin etc.
zin - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zinnen
♢ Ik zin
2. gebiedende wijs van zinnen
♢ zin!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zinnen
♢ zin je?
Uitdrukkingen en gezegden
♦ Iemand z'n zin geven.
Doen wat iemand wenst.
♦ zich aanbevolen houden voor
zin hebben in iets
Synoniemen
[1] frase
[2] lust, goesting, animo, trek
[3] betekenis
[4] bestaansreden, nut
Antoniemen
[3] onzin
Gepubliceerd op 30-10-2017
zin
betekenis & definitie