Gepubliceerd op 30-10-2017

zegel

betekenis & definitie

zegel - Zelfstandignaamwoord
1. een middel om een voorwerp zodanig af te sluiten dat er later nagegaan kan worden of het geopend is
Een zegel kan van papier, lak of zelfs van klei vervaardigd zijn.
2. een stukje papier meestal voorzien van een plaklaag dat dient om aan te geven dat betaling heeft plaatsgevonden
Deze zegeltjes zijn niet meer geldig.

zegel - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zegelen
♢ Ik zegel
2. gebiedende wijs van zegelen
zegel!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zegelen
zegel je?