wortel - Zelfstandignaamwoord
1. (groente) de eetbare wortel van de peen Daucus carota
♢ We hebben wortelen met erwten gegeten.
2. (plantkunde) het ondergrondse gedeelte van een plant of boom
♢ Als je onkruid wiedt moet je de wortels niet in de grond laten, want dan groeit het zo weer terug.
3. (wiskunde) een getal gezien in zijn verhouding tot het getal van zijn tweede macht, derde macht, enz
♢ De wortel van honderdvierenveertig is twaalf.
4. (taalkunde) een woord ontdaan van alle voor- en achtervoegsels en uitgangen
♢ [D]e meeste werkwoorden worden gevormd door achter de wortel een suffix te voegen; zo'n wortel + suffix heet thema of stam en achter die stam komen dan de persoonsuitgangen, althans in 't praesens.
5. inplanting of dat waaruit iets ontspringt
wortel - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wortelen
♢ Ik wortel
2. gebiedende wijs van wortelen
♢ wortel!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wortelen
♢ wortel je?
Synoniemen
[1] bospeen, breekpeen, grove peen, waspeen
[4] radix
Gepubliceerd op 31-10-2017
wortel
betekenis & definitie