Gepubliceerd op 31-10-2017

winter

betekenis & definitie

winter - Zelfstandignaamwoord
1. (meteorologie) het vierde van de vier seizoenen: op het noordelijk halfrond van 21 december tot 20 maart, op het zuidelijk halfrond van 21 juni tot 20 september

Woordherkomst
De herkomst is onzeker. Het woord wordt wel in verband gebracht met het Ierse find (wit), het witte jaargetijde dus.

Antoniemen
zomer