Gepubliceerd op 31-10-2017

wachtzaal

betekenis & definitie

wachtzaal - Zelfstandignaamwoord
1. grote ruimte in een gebouw waar mensen enige tijd kunnen verblijven voordat zij verder gaan naar hun eigenlijke bestemming
Ook in het Institut Hospitalier in het naburige Massy is de hitte het gespreksonderwerp van de patiënten in de wachtzaal van de dienst spoedgevallen.
Ik was intusschen nieuwsgierig om den vriend te zien, en toen ik de wachtzaal binnentrad, waar de geneesheer van het gesticht, volgens gewoonte, eene korte samenspraak met de leerlingen hield, alvorens de visiet te beginnen, zochten mijne oogen ongeduldig den vriend Salviani in hun midden te onderscheiden.
2. grote ruimte in een gebouw voor de bewakers daarvan
Waar zijn mijn wachten? vroeg hij ruw. - Hier, Heer.... wees ijverig de eunuch en hij naderde reeds de kleine, bronzen deur ter zijde. In Dareios' wachtzaal, ik meen.... in de uwe, Heer.
Onder de groote poort van 's konings paleis, ter linkerzijde van den zuilengang, lag eene tamelijk groote kamer, welke tot wachtzaal was bestemd. Hier bevonden zich als naar gewoonte eenige Weermannen, die bij den ingang van 's heeren woning moesten waken.

Woordherkomst
[1] samenstelling van wacht(werkwoord) en zaal(zelfstandig naamwoord), leenvertaling van het Franse woord salle d’at­ten­te
[2] samenstelling van wacht(zelfstandig naamwoord) en zaal(zelfstandig naamwoord)