Gepubliceerd op 31-10-2017

voorhand

betekenis & definitie

voorhand - Zelfstandignaamwoord
1. (anatomie) het voorste gedeelte van een hand
2. (sport) een voorwaartse slag met bijv. een tennisracket
Zijn slagen met de voorhand zijn veel beter dan die met de backhand.
3. (paardrijden) het voorste gedeelte van een paard
De voorhand van een rijpaard bevindt zich voor de handen van de ruiter.

Woordherkomst
samenstelling van voor en hand

Uitdrukkingen en gezegden
♦ op voorhand
bij voorbaat, tevoren al vaststaand
♦ de voorhand hebben
in het voordeel zijn

Synoniemen
[3] voorgestel

Antoniemen
[2] backhand
[3] achterhand