voeren - Werkwoord
1. geleiden, ergens heen brengen
♢ De gijzelaar werd geblinddoekt naar het schavot gevoerd''.
2. kleding aan de binnenkant van een isolerende laag voorzien
♢ Deze jas is met bont gevoerd.
3. (veeteelt) dieren te eten geven
♢ Voer dat maar aan de varkens!
4. een kind eten in de mond stoppen
♢ Het duurt uren om Jantje te voeren.
voeren - Werkwoord
1. meervoud verleden tijd van varen
♢Wij voeren
♢Jullie voeren
♢Zij voeren
Gepubliceerd op 31-10-2017
voeren
betekenis & definitie