verbreed - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verbreden
♢ Ik verbreed
2. gebiedende wijs van verbreden
♢ verbreed!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verbreden
♢ verbreed je?
verbreed - Deelwoord
1. voltooid deelwoord van verbreden
1. vormt de voltooide tijden
♢ Ze zouden dat allang verbreed moeten hebben.
2. vormt de lijdende vorm
♢ Het strand is aanzienlijk verbreed.
3. attributief gebruikt
♢ Het verbrede strand.
4. bijwoordelijk gebruikt
♢ Verbreed zag het er veel imposanter uit.
Gepubliceerd op 31-10-2017
verbreed
betekenis & definitie