vallen - Werkwoord
1. ergatief vrijelijk onder invloed van de zwaartekracht naar de aarde bewegen
♢ De roekeloze beklimmer van het gebouw viel gelukkig niet.
2. vrijelijk neerhangen
♢ Zijn lange haren vielen in krullen over zijn schouders.
3. ergatief, (militair) ondanks verzet in vijandelijke handen komen
♢ Die stad is snel gevallen.
4. ergatief, (militair) sterven in de strijd
♢ Adolf viel in de slag bij Heiligerlee.
5. ~ te: drukt een mogelijkheid uit
♢ Daar viel bitter weinig aan te veranderen.
6. (copl) ~ + meewerkend voorwerp op een bepaalde manier ervaren worden
♢ Het afscheid is hem erg zwaar gevallen.
vallen - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord val
Woordherkomst
afkomstig van:
Middelnederlands: vallen
Oudernederlands: fallan
Germaans: *fallanan
Synoniemen
afvallen, neervallen, verschieten
losraken
Verwante begrippen
vellen
Gepubliceerd op 31-10-2017
vallen
betekenis & definitie