Zelfstandig Naamwoord
vakantiegenot o
1. het plezier dat men heeft tijdens een vakantie
▸ Vandaag bekijken de touroperators samen met het Calamiteitenfonds of hun gedupeerde gasten op Cuba schadeloos gesteld moeten worden voor bedorven vakantiegenot.[1]
▸ We gingen naar de rechter. Die was er snel klaar mee: Bella moest de reissom terugbetalen, was verantwoordelijk voor de telefoon- en taxikosten én kreeg een boete van 500 euro voor gederfd vakantiegenot. In totaal werd bijna 2.200 euro teruggestort op Leens rekening. Genoeg voor een volgende vakantie. Maar dan wel een geslaagde.[2]
Woordherkomst
samenstelling van vakantie zn en genot zn