Werkwoord
vaar (...) weer
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weervaren
Ik vaar weer.
2. gebiedende wijs van weervaren
Vaar weer!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weervaren
Vaar je weer?
Woordherkomst
uit vaar (werkwoord) en weer, hiertussen kunnen nog andere woorden staan
Gepubliceerd op 30-10-2020
vaar weer
betekenis & definitie