uitvallen - Werkwoord
1. ergatief niet langer functioneren
♢ De zender is opeens uitgevallen.
2. ergatief verliezen van haar, naalden, bloembaden enz
♢ De kerstboom is al erg uitgevallen en kan beter maar opgeruimd worden.
3. ergatief niet doorgaan van iets dat vooraf gepland stond
♢ Ik had vandaag eigenlijk zes lessen, maar één is er uitgevallen.
4. (copl) uiteindelijk worden
♢ De taart is een beetje groot uitgevallen, maar het komt wel op.
uitvallen - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord uitval
Woordherkomst
samenstelling van uit(bijwoord) en vallen(werkwoord)
Gepubliceerd op 31-10-2017
uitvallen
betekenis & definitie