uitroepen - Werkwoord
1. officieel verklaren
♢ Hendrik VIII riep zichzelf uit tot hoofd van de Engelse kerk.
♢ De vakbond riep een staking uit.
2. uit emotie luid roepen
♢ 'Wat een onzin!', roept hij geërgerd uit.
3. in de rechtspraak, het moment van aanvang van de (eerste) terechtzitting
♢ Dit heeft ermee te maken dat in kort gedingen het uitroepen van de zaak pas plaatsvindt bij aanvang van de eerste terechtzitting; in bodemzaken daarentegen wordt de zaak uitgeroepen op de eerste rolzitting na ontvangst van de dagvaarding.
uitroepen - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord uitroep
Woordherkomst
samenstelling van uit(bijwoord) en roepen(werkwoord)
Synoniemen
[1] proclameren
Gepubliceerd op 31-10-2017
uitroepen
betekenis & definitie