Gepubliceerd op 31-10-2017

uitroepen

betekenis & definitie

uitroepen - Werkwoord
1. officieel verklaren
Hendrik VIII riep zichzelf uit tot hoofd van de Engelse kerk.
De vakbond riep een staking uit.
2. uit emotie luid roepen
'Wat een onzin!', roept hij geërgerd uit.
3. in de rechtspraak, het moment van aanvang van de (eerste) terechtzitting
Dit heeft ermee te maken dat in kort gedingen het uitroepen van de zaak pas plaatsvindt bij aanvang van de eerste terechtzitting; in bodemzaken daarentegen wordt de zaak uitgeroepen op de eerste rolzitting na ontvangst van de dagvaarding.

uitroepen - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord uitroep

Woordherkomst
samenstelling van uit(bijwoord) en roepen(werkwoord)

Synoniemen
[1] proclameren