uitmaken - Werkwoord
1. (ov) een einde maken aan bijvoorbeeld een relatie
♢ Ze hebben het na drie jaar toch uitgemaakt.
2. (ov) doven (van vuur)
♢ Ik heb het vuur uitgemaakt met een flinke puts water.
3. (ov) beslissen, verschil maken
♢ Wie zal uitmaken of het wel waar is.
4. (inerg) deel ~ van: een onderdeel zijn van iets
♢ Het Nederlandstalige WikiWoordenboek maakt deel uit van een heel stelsel van WikiWoordenboeken.
Woordherkomst
samenstelling van uit(bijwoord) en maken(werkwoord)
Gepubliceerd op 01-11-2017
uitmaken
betekenis & definitie