uitlopen - Werkwoord
1. ergatief lopend een ruimte verlaten
♢ Hij is woedend de kamer uitgelopen.
2. ergatief nieuwe takjes en blaadjes krijgen
♢ De lente is vroeg en bomen lopen al uit.
3. ergatief langer duren dan verwacht
♢ De vergadering liep uit.
4. ergatief ~ op: resulteren in iets, als gevolg hebben
♢ Dat is uitgelopen op een grote nederlaag.
Woordherkomst
samenstelling van uit(bijwoord) en lopen(werkwoord)
Synoniemen
[2] botten, knoppen, uitbotten, uitkomen
Antoniemen
[1] inlopen
Gepubliceerd op 01-11-2017
uitlopen
betekenis & definitie