uitbouwen - Werkwoord
1. een bestaand gebouw groter maken door er iets aan te bouwen
♢ Wij hebben het huis uitgebouwd met een garage.
2. (figuurlijk) een organisatie of denkbeeld verder uitbreiden
♢ Zij kon haar boetiekje uitbouwen tot een modeketen met filialen in tien landen.
uitbouwen - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord uitbouw}}
♢ Alle uitbouwen aan de achterkant van het huis moeten worden gesloopt omdat de fundering niet deugt.
Woordherkomst
samenstelling van uit(bijwoord) en bouwen(werkwoord)
Gepubliceerd op 01-11-2017
uitbouwen
betekenis & definitie