tuil - Zelfstandignaamwoord
1. bos bloemen
♢ Met de linkerhand legt zij een bloementuil op het graf; in de rechterhand houdt zij een roos en met de rechterarm houdt zij nog een tuil voor haar borst.
2. (verouderd) bloemenslinger of bloemenkrans in het haar, vooral gedragen door bruiden
♢ Ik geef je er nog een krans hij van versche rozen! riep de koopvrouw blij en drukte Psyche den tuil op het hoofd.
3. (plantkunde) bloeiwijze waarbij bloemstelen zo in lengte verschillen dat alle bloemen van een tros in één vlak liggen
♢ De bloemen zijn helder zuiverwit tot crèmewit, enkelvoudig, in tuilen, bundels of in trossen van zes tot twaalf bloemen per tuil, elke bloem met vijf ronde tot ovale petalen; (…)
4. (figuurlijk) bos, bundel
♢ Historia heeft aardige nukken: leest Elias in zijn besluitvorming een tuil ‘begripsbepalingen’ samen voor de intrensieke betekenis van de Vlaamse beweging, dan citeert hij b.v. een tekst uit Rudelsheim (…)
5. kuif
6. (verouderd) dwaasheid, grap, scherts
Woordherkomst
mogelijk van het Middelnederduitse woord tūl "bos (haar)" en verwant aan tuien
Gepubliceerd op 01-11-2017
tuil
betekenis & definitie