trens - Zelfstandignaamwoord
1. (m) een sloot, met name een die de grens tussen twee plantages markeert
♢ Aan de Indira Gandhiweg ter hoogte van Fernandes Bottling is vrijdagmiddag een lijk in de trens ontdekt door een oplettende voorbijganger.
2. (f)/(m) een verstevigd oog, knoopsgat of rand van een stuk weefsel
3. (f)/(m) (paardrijden) een eenvoudig soort bit bestaande uit twee ringen en een verbindingsstuk.
4. (f)/(m) (sport): boogschieten de extra omwikkeling van de pees van een boog waar de pijl genokt wordt
trens - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trenzen
♢ Ik trens
2. gebiedende wijs van trenzen
♢ trens!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trenzen
♢ trens je?
Gepubliceerd op 01-11-2017
trens
betekenis & definitie