Gepubliceerd op 01-11-2017

trens

betekenis & definitie

trens - Zelfstandignaamwoord
1. (m) een sloot, met name een die de grens tussen twee plantages markeert
Aan de Indira Gandhiweg ter hoogte van Fernandes Bottling is vrijdagmiddag een lijk in de trens ontdekt door een oplettende voorbijganger.
2. (f)/(m) een verstevigd oog, knoopsgat of rand van een stuk weefsel
3. (f)/(m) (paardrijden) een eenvoudig soort bit bestaande uit twee ringen en een verbindingsstuk.
4. (f)/(m) (sport): boogschieten de extra omwikkeling van de pees van een boog waar de pijl genokt wordt

trens - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trenzen
♢ Ik trens
2. gebiedende wijs van trenzen
trens!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trenzen
trens je?