tellen - Werkwoord
1. (ov) aantal bepalen
♢ Ik tel hoeveel geld ik nog heb.
♢ Ik tel vijf koeien in de wei.
2. (inerg) getallen oplopend opnoemen
♢ Ik tel langzaam tot 10.
3. (inerg) van belang zijn
♢ Het maatschappelijk belang telt niet meer.
♢ De overwinning is het enige dat telt.
tellen - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord tel
Gepubliceerd op 01-11-2017
tellen
betekenis & definitie