tank - Zelfstandignaamwoord
1. een vrij groot afsluitbaar en meestal metalen vat voor de opslag van vloeistoffen
♢ Er zat geen benzine meer in de tank''.
2. een gepantserd en zwaar bewapend oorlogsvoertuig op rupsbanden
♢ De invoering van de tank doorbrak de stagnatie van de loopgravenoorlog.
tank - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tanken
♢ Ik tank
2. gebiedende wijs van tanken
♢ tank!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tanken
♢ tank je?
Gepubliceerd op 01-11-2017
tank
betekenis & definitie