stroef - Bijvoeglijk naamwoord
1. de wrijwingsweerstand van een ruw oppervlak
♢ Bij ijzel is de weg niet stroef meer.
2. moeilijk beweegbaar (verschuifbaar)
♢ Een nieuwe vloer is wel stroef.
3. (overdrachtelijk) ongemakkelijke, problematische sociale contacten
♢ Hij is nog in een slechte stemming, na een stroef bedankje zei hij de hele avond geen stom woord meer.
stroef - Bijwoord
1. op moeizame wijze
♢ Een stroef lopend wiel.
Synoniemen
geremd
moeizaam
stijf
Antoniemen
glad
soepel
Gepubliceerd op 02-11-2017
stroef
betekenis & definitie