stoel - Zelfstandignaamwoord
1. een zitmeubel voor één persoon met een rugleuning
♢ Halen jullie de stoelen even naar buiten, dan gaan we buiten eten.
2. wortelstel met stengelvoet van een plant (-> bananenstoel)
3. onderstel waar iets op rust (-> dakstoel, klokkenstoel, zaagstoel)
stoel - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stoelen
♢ Ik stoel
2. gebiedende wijs van stoelen
♢ stoel!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stoelen
♢ stoel je?
Uitdrukkingen en gezegden
♦ in zijn stoel neerploffen
Synoniemen
fauteuil, kruk, zetel
Verwante begrippen
tafel
Gepubliceerd op 02-11-2017
stoel
betekenis & definitie