stapel - Zelfstandignaamwoord
1. een gestructureerde hoop spullen
♢ Er ligt een stapel boeken op tafel''.
2. (scheepvaart) de tijdelijke constructie waarop een in aanbouw of reparatie zijnd schip rust
♢ Het schip zal volgende maand van stapel lopen.
3. (muziek) een houten stokje ingeklemd tussen het boven- en onderblad van de klankkast van een snaarinstrument
♢ De plaatsing van de stapel van een viool is van essentieel belang voor de klank van het instrument.
stapel - Bijvoeglijk naamwoord
1. alleen predicatief gek, stapelgek
stapel - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stapelen
♢ Ik stapel
2. gebiedende wijs van stapelen
♢ stapel!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stapelen
♢ stapel je?
Verwante begrippen
[2] werf, sleephelling, dok, droogdok, dokblok, kimblok, stopping, dol, dolzinnig, krankzinnig, uitzinnig, waanzinnig
Gepubliceerd op 02-11-2017
stapel
betekenis & definitie