stal - Zelfstandignaamwoord
1. (veeteelt) ruimte bestemd voor de huisvesting van dier(en)
♢ Ze helpt mee met het uitmesten van de stallen.
2. (sport) een (handels-)onderneming die deelneemt aan wedstrijden met paarden, auto’s en dergelijke
♢ In internationale concoursen zijn de springpaarden uit zijn stal zeer succesvol.
3. (verouderd) marktkraam
4. (economie) verkoopruimte bij openbare gelegenheden zoals stations, ziekenhuizen en dergelijke
♢ Ik zal wel een bos bloemen kopen bij het stalletje op de brug.
stal - Werkwoord
1. enkelvoud verleden tijd van stelen
♢Ik stal
♢Jij stal
♢Hij, zij, het stal
stal - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stallen
♢ Ik stal
2. gebiedende wijs van stallen
♢ stal!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stallen
♢ stal je?
Synoniemen
[2] renstal
Gepubliceerd op 02-11-2017
stal
betekenis & definitie