soppen - Werkwoord
1. (ov) voedsel in een drank dopen
♢ Hij zat een beschuitje in zijn koffie te soppen.
2. (ov) met sop schoonmaken
♢ Ik heb de hele vrijdag besteed aan het grondig soppen van m'n huis.
3. (inerg) (bij het kaartspel tachtigen) moedwillig een hoge kaart niet spelen
♢ Er wordt weer eens flink gesopt.
4. (inerg) geslachtsgemeenschap hebben
soppen - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord sop
Gepubliceerd op 02-11-2017
soppen
betekenis & definitie