Gepubliceerd op 04-12-2017

narigheid

betekenis & definitie

narigheid - Zelfstandignaamwoord
1. ellende, verdriet, penarie, troosteloosheid, sores, malheur, pijn, rottigheid.
Hij vertelt Job niet waarom hem de narigheid is overkomen.

Woordherkomst
afgeleid van narig met het achtervoegsel -heid

Verwante begrippen
armoe, ellende, misère, nood, schamelheid