na - Bijvoeglijk naamwoord
1. dichtbij staand.
♢ Dit vereist een nader onderzoek.
Ik proef in 't zuivre morgenlicht
Als een nog woordeloos gedicht
Uw naë afwezigheid — Boutens
2. verwant
♢ Dit is zijn naaste familie.
3. (Jiddisch-Hebreeuws) bewegend (in: schwa na)
na - Voorzetsel
1. in tijd volgend op
♢ na|Na regen komt zonneschijn
2. later komend in de bewegingsrichting
♢ Je moet na de kerk linksaf slaan.
3. later in tijd
♢ We worden na zeven uur verwacht.
4. later in volgorde
♢ De hofdame kwam na de koningin binnen.
na - Bijwoord
1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
2. : nakijken: hij keek het huiswerk na
3. prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord
4. : erna: hij heeft er weinig na weten te bereiken.
5. te ~ te dicht erbij, te veel in iemands vaarwater.
♢ Je moet hem niet te na komen, dan krijg je problemen.
Woordherkomst
[1],[2] (erfwoord) via het Middelnederlandse woord na van het Oudernederlandse woord nah
[3] van Hebreeuws נע (na) "bewegend, mobiel"
Uitdrukkingen en gezegden
♦ iemand niet te na gesproken
iemand, veelal uit respect, uitsluiten van de gedane uitspraak
Synoniemen
2. voorbij
3. later dan
4. later dan
Antoniemen
1. voor
2. voor
3. voor
4. voor
Zie ook
Na, ná
Gepubliceerd op 04-12-2017
na
betekenis & definitie