moes - Zelfstandignaamwoord
1. (voeding) fijngehakte of fijngekookte groente of vruchten
2. (verouderd) aanduiding van planten waarvan voedsel bereid kan worden
moes - Zelfstandignaamwoord
1. (spreektaal) (koosnaam) moeder, moe, mama
♢ Kijk, dáár, dáár was de achtergalerij, en dáár stond het bankje waar moes - zo duidde ze zichzelf altijd aan - zat te lezen en haar eerste verhalen neerschreef.
moes - Bijvoeglijk naamwoord
1. paritief van de stellende trap van moe
♢ Zijn houding had iets heel moes, wat na al die vergeefse pogingen wel begrijpelijk was.
♢ Hij hijgde van inspanning en er was zoo iets moes en pijnlijks in 't fronsen van z'n wenkbrauwen, dat Vos 'n gevoel van medelijden kreeg.
moes - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van moezen
♢ Ik moes
2. gebiedende wijs van moezen
♢ moes!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van moezen
♢ moes je?
4. (spreektaal) moest
♢ Hij riep dat ik m'n best moes doen.
Woordherkomst
van het Middelnederlandse woord moes, cognaat met Duits Gemüse
Verwante begrippen
[1] bowl, brij, compote, pap, puree
Gepubliceerd op 04-12-2017
moes
betekenis & definitie