Gepubliceerd op 04-12-2017

mazzel

betekenis & definitie

mazzel - Zelfstandignaamwoord
1. (Jiddisch-Hebreeuws) geluk, goed geluk
Ik had vanmorgen een mazzeltje want ik was net langzamer gaan rijden toen ik zag dat ze stonden te controleren.

mazzel - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mazzelen
♢ Ik mazzel
2. gebiedende wijs van mazzelen
mazzel!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mazzelen
mazzel je?

Woordherkomst
Een ontlening uit het West-Jiddische מזל mazl "geluk", dat zijnerzijds van het Hebreeuws מזלת mazzālot "lot; (verouderd) sterrenbeelden", de meervoudsvorm van מזל mazzāl "gesternte, ster, planeet, hemelteken, gelukkige gesternte, geluk; lot", stamt .

Verwante begrippen
mazzel oen brooche, mazzel tov, Hebreeuws: mazal