Gepubliceerd op 04-12-2017

makelaar

betekenis & definitie

makelaar - Zelfstandignaamwoord
1. (handel) de tussenpersoon in de handel, zowel van roerende als onroerende goederen.
Een makelaar in koffie.
2. (bouwkunde) een vertikale balk in een dakconstructie tussen nok en hanenbalk
3. (bouwkunde) een ornament op een markant punt van een bouwwerk
Een gevelpunt met een eenvoudige makelaar.
4. (bouwkunde) een verticale aanslagstrip tussen 2 vleugels van een kast of van een deur

Woordherkomst
Naamwoord van handeling van makelen met het achtervoegsel -aar

Synoniemen
[1] tussenpersoon
[3] piron

Verwante begrippen
[1] agent, bemiddelaar, contract, deskundige, gemachtigde, taxateur, verkoper, vertegenwoordiger, [3] dak, daklijst, gevel, schuur