luiken - Werkwoord
1. (verouderd) sluiten
♢ luik, luikje komt van luiken, en beteekend toe doen: waar van in het vervolg breeder: en soo is een luik anders niet, als dat iets toedekt: soo sijn de luiken voor de glaasen: de luiken van Vaartuigen, en in het besonder de stulpluiken op de luikgaaten niet anders, als stopsels, die op de gaaten geleit, en gestulpt, werden: maar om nu te betoonen, dat luiken toe doen beteekend: daar toe is het bewijs niet verre te haalen: gelijk uit de volgende spreekwijsen blijkt: ik heb mjn oogen niet gelooken: dat is, ik heb mijn oogen niet toegedaan: ik heb gants niet geslaapen,
luiken - Werkwoord
1. vlechten
1. (scheepvaart), (techniek) maken van touw door dunnere strengen in elkaar te wikkelen
♢ Het slaan van de strengen van het touw wordt ook luiken genoemd.|#
2. (techniek) maken van een mand of een stoelzitting door het vlechten van biezen of vergelijkbaar materiaal
♢ Tegen het ingemetst steenen fornuis zit een oude man een stoel te luiken.
luiken - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord luik
Woordherkomst
[sterk werkwoord] van het Middelnederlandse woord luken
[zwak werkwoord] van het Middelnederlandse woord luken
Gepubliceerd op 04-12-2017
luiken
betekenis & definitie