Gepubliceerd op 04-12-2017

lijkbleek

betekenis & definitie

lijkbleek - Bijvoeglijk naamwoord
1. (intensief) heel erg bleek, vaak doordat iemand heel erg geschrokken is
Het is april 2014 voor de eerste keer raak op de Voslaan. Op een mistige morgen, rond half acht, ziet een postbode die de twee boerderijen aan het straatje wil bezoeken de rode Arriva-trein niet aankomen. Hij is op slag dood. De bewoners van de Voslaan - twee boerenfamilies - weten dan allang dat de overweg niet de veiligste is. De bezoekers die maar net ontkomen aan een ongeluk zitten soms lijkbleek aan hun keukentafels. De Jeukens waarschuwen hun kinderen al van jongs af aan. De Elsinga’s vrezen de sleur, zijn na al die jaren minder scherp op de trein. „Soms schiet er net een haas voor je langs, en dan ben je voor je het doorhebt over het spoor”, vertelt Philip Elsinga.

Woordherkomst
samenstelling van lijk en bleek

Synoniemen
asgrauw, doodsbleek, krijtbleek, krijtwit, lijkwit, spierwit, wasbleek, weggetrokken, witjes