lel - Zelfstandignaamwoord
1. klap, mep, oplawaai, schop
♢ Hij gaf zijn kameraad een enorme lel toen hij boos was.
2. kanjer
♢ Iedereen krijgt een lel van een stuk papier om zijn gedachten op te schrijven.
3. loshangend stukje vel zoals bij een oorlel
4. slordige vrouw
lel - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lellen
♢ Ik lel
2. gebiedende wijs van lellen
♢ lel!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lellen
♢ lel je?
Gepubliceerd op 04-12-2017
lel
betekenis & definitie