labeur - Zelfstandignaamwoord
1. noeste arbeid
♢ Het was een hele labeur om de tuin om te spitten
♢ Harde labeur is goed om je gedachten los te laten.
♢ “Het was eigenlijk een wonder dat ik nog opnieuw aansluiting vond met de kop van het peloton”, verklaarde Marcel Kittel na zijn spurtzege. “Het was echt zeer gevaarlijk met de tramsporen. Er waren dan ook diverse valpartijen. Voor mij gingen ze tegen de grond en ik werd ook opgehouden. Dankzij het labeur van Martinelli en Sabatini kon ik toch opnieuw mijn kans gaan in de sprint.”
labeur - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van labeuren
♢ Ik labeur
2. gebiedende wijs van labeuren
♢ labeur!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van labeuren
♢ labeur je?
Woordherkomst
van de stam van labeuren
Gepubliceerd op 04-12-2017
labeur
betekenis & definitie