krioelen - Werkwoord
1. in grote aantallen willekeurig door elkaar heen bewegen
♢ (…) de talrijke wandelaars krioelen in hun bonte kledij dooreen en overal is gezang, gedans, gejuich.
2. vol zijn, druk zijn
♢ De straten krioelen hier van de toeristen.
♢ Het krioelde hier van de mieren.
Woordherkomst
van het Middelnederlandse woord crielen, mogelijk weer van het Friese woord kriuwelje "kriebelen"
Gepubliceerd op 04-12-2017
krioelen
betekenis & definitie