Gepubliceerd op 04-12-2017

kleingeestigheid

betekenis & definitie

kleingeestigheid - Zelfstandignaamwoord
1. het alleen maar kunnen denken in heel nauwe en beperkte kaders zonder enig voorstellingsvermogen of fantasie
Het is een parodie op de „verongelijkte types” in Nederland. „In het eerste deel hekel ik de kleingeestigheid in Nederland, maar daarna loopt het verhaal uit de hand.” Het was collega Micha Wertheim, haar ‘klankbord’, die haar stimuleerde om het theatertje te bouwen. „Hij wilde me aan het knutselen hebben. Het is ook een programma over maken en over bewaren: van de herinneringen aan mijn opa tot aan de spullen die we namens de mensheid in een Voyager de ruimte hebben ingestuurd.”

Woordherkomst
afleiding van kleingeestig met het achtervoegsel -heid

Synoniemen
bekrompenheid, benauwdheid, benepenheid, kleinzieligheid, fantasieloosheid, kruideniersgeest, pietluttigheid

Antoniemen
ruimdenkendheid