kiem - Zelfstandignaamwoord
1. beginsel waaruit iets groeit
♢ Het water was besmet met de kiemen van een dodelijke ziekte.
kiem - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kiemen
♢ Ik kiem
2. gebiedende wijs van kiemen
♢ kiem!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kiemen
♢ kiem je?
Uitdrukkingen en gezegden
♦ iets in de kiem smoren
iets elimineren voordat het een probleem wordt
Verwante begrippen
embryo, oog, zaad, zaadkiem
Gepubliceerd op 04-12-2017
kiem
betekenis & definitie