Gepubliceerd op 04-12-2017

kanen

betekenis & definitie

kanen - Werkwoord
1. (inerg) (Jiddisch-Hebreeuws) (informeel) eten, met smaak eten, smullen (misschien wel van een kaan)
2. schimmelen, muf worden

kanen - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kaan

Woordherkomst
Herkomst: Bargoens