in elkaar - Bijwoord
1. de een in de ander (basisbetekenis)
♢ Bij de rots vloeiden de rivieren in elkaar.
2. tot een uit delen bestaand geheel (met een werkwoorden dat een opbouwend karakter heeft)
♢ Je kunt je eigen boot in elkaar lassen.
♢ Hij prutste een maaltijd in elkaar.
♢ Zij schroefde het uurwerk weer in elkaar.
♢ Ik vraag me af hoe dat verhaal in elkaar steekt.
♢ De kampeerders hielpen elkaar met het in elkaar zetten van de tent.
♢ Kijk, hoe mooi een vlinder in elkaar zit.
3. tot een niet meer functionerend restant met een werkwoord dat een afbrekend karakter heeft)
♢ Het slachtoffer is door de bende in elkaar geschopt.
♢ Als je dat nog eens zegt, sla ik je in elkaar!
♢ De flat is bij de aardbeving in elkaar gestort.
♢ Waarom hebben jullie haar poppenhuis in elkaar getrapt?
♢ Het kaartenhuis is in elkaar gevallen.
♢ Die krotten zakken van ellende in elkaar.
4. tot een compacter geheel (met een werkwoord dat samendrukken betekent)
♢ Hij drukte het blikje in elkaar en gooide het in de afvalbak.
♢ Doordat we pas veel later aankwamen, werd het hele programma in elkaar gepropt.
Woordherkomst
verbinding van het voorzetsel in en wederkerig voornaamwoord elkaar
Gepubliceerd op 04-12-2017
in elkaar
betekenis & definitie