Gepubliceerd op 04-12-2017

hebbelijkheid

betekenis & definitie

hebbelijkheid - Zelfstandignaamwoord
1. kenmerkende, vreemde gewoonte
Ik vrees dat de attractie meer te maken had met zijn strakke Latijns-Amerikaanse aarsje. Al was Duarte dan de jongste niet meer tijdens zijn laatste proces kwam aan het licht dat hij twaalf intensieve escortjaren in New York doorlopen had , dat aarsje van hem had de hebbelijkheid om razendsnel, wat het ook te verstouwen had gehad, terug te springen naar zijn oervorm.
Nog één moderne hebbelijkheid. Iets gewoon mooi vinden is verleden tijd. In de radio en op de televisie is het op z’n minst héél mooi, of heel erg mooi of ontzettend mooi. Het bijvoeglijke naamwoord zonder versterking is aan het verdwijnen. Ook dat is heel erg opmerkelijk.

Woordherkomst
afgeleid van hebbelijk met het achtervoegsel -heid

Synoniemen
eigenschap, gewoonte, eigenaardigheid, tic, idiosyncrasie, gril