hansop - Zelfstandignaamwoord
1. (kleding) ruim vallende nachtkleding waarbij lijf en broek aan één stuk zijn
♢ Lia, die rood haar had en gekleed was in een appelgroen hansopje met een diep decolleté dat ze opgevuld had met een transparant sjaaltje bespikkeld met een tijgerprintje, legde een hand op mijn hand. `Ik gun je die kamer zo vréééselijk,' zei ze zwoel.
♢ Chuck, die toch zo van show hield en ook van mooie kleren, kwam er bekaaid af tijdens het lustrum. Als eerstejaars was hij gedwongen in een hansop rond te lopen.
2. (toneel) clownachtig toneelfiguur die in een hansop gekleed is
Woordherkomst
kleding van toneel figuur
Synoniemen
[1] pyjama
[2] potsenmaker, hansworst
Gepubliceerd op 04-12-2017
hansop
betekenis & definitie