haai - Zelfstandignaamwoord
1. (vissen) kraakbenige roofvis
2. (scheldwoord) hebzuchtig, inhalig persoon (met een grote bek)
haai - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van haaien
♢ Ik haai
2. gebiedende wijs van haaien
♢ haai!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van haaien
♢ haai je?
Gepubliceerd op 04-12-2017
haai
betekenis & definitie