Gepubliceerd op 04-12-2017

grensloos

betekenis & definitie

grensloos - Bijvoeglijk naamwoord
1. geen einde hebbend, onbeperkt ver uitgestrekt
Maar Nederland heeft zich verplaatst in het luchtruim en nu blijkt dat het eertijds grensloos luchtgebied te klein is.
2. mateloos groot, eindeloos lang
Gezien vooral de kracht van Tungsram, lijkt de hoop op het bereiken van de tweede ronde echter op grensloos en ongefundeerd optimisme.
3. waar men zich ongehinderd naar andere landen kan verplaatsen
Laten we van Europa een grensloos continent maken.

grensloos - Bijwoord
1. heel erg
In aansluiting bij de krasse termen die Thorbecke in de Kamer had gebezigd trok Brouwer tegen Van Halls ‘parasitische politiek’ van leer met een felheid die zelfs mederedacteuren gnuivend als ‘grensloos brutaal’ beschouwden.

Woordherkomst
afgeleid van grens met het achtervoegsel -loos

Synoniemen
grenzeloos