Gepubliceerd op 14-11-2017

geit

betekenis & definitie

geit - Zelfstandignaamwoord
1. (zoogdieren) Capra aegagrus hircus een evenhoevig zoogdier
Zij hebben een geit geadopteerd.
2. (scheldwoord) een scheldwoord voor een vrouw
Wat is dat een stomme geit, zeg!
3. een benaming voor een grappig eigenaardig persoon
Hij is toch zo'n geit, je blijft lachen met hem.

geit - Werkwoord
1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van geien
♢ Jij geit
2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van geien
♢ Hij geit
3. verouderde gebiedende wijs meervoud van geien
geit!

Woordherkomst
Van de Proto-Indo-Europees wortel *gʰaido-> via Germaans *gaitaz> Gotisch gaits, Duits: Geiß, ON geit, Angelsaksisch gāt> Engels: goat, vgl: Latijns: haedus (geitenlam), Armeens: ձի (paard), Sanskriet: हय (paard), Litouws: žaĩsti (spelen) en Russisch: заяц (haas)

Verwante begrippen
bok, lam, weer, mekkeren