gebruik - Zelfstandignaamwoord
1. een standaard manier van doen
♢ Het schudden van de rechterhand is, in Nederland, het gebruik om een onbekende te begroeten.
2. toepassen van iets
♢ Het gebruik van een woordenboek is aan te raden voor het controleren van de spelling.
gebruik - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gebruiken
♢ Ik gebruik
2. gebiedende wijs van gebruiken
♢ gebruik!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gebruiken
♢ gebruik je?
Woordherkomst
[1] (erfwoord) afkomstig van:
Proto-Indo-Europees: bʰrūg- (waar ook vrucht op teruggaat)
Synoniemen
[1] gewoonte
Antoniemen
[2] misbruik, onbruik
Gepubliceerd op 14-11-2017
gebruik
betekenis & definitie