ezel - Zelfstandignaamwoord
1. (zoogdieren) Equus asinus, paardachtig dier met lange oren
♢ De ezel was continu aan het balken.
2. (scheldwoord) domkop
♢ Je bent een ezel omdat je de sleutel bent verloren.
3. (gereedschap) (schilderkunst) steunmeubel, schildersezel
♢ De schilder had het doek op zijn ezel gezet.
4. (techniek) de voorste hanger van een windmolen waaraan de vangbalk vooraan met een scharnierpunt vastzit
ezel - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ezelen
♢ Ik ezel
2. gebiedende wijs van ezelen
♢ ezel!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ezelen
♢ ezel je?
Uitdrukkingen en gezegden
♦ De jongste ezel moet het pak dragen
de jongste moet de vervelende klusjes opknappen
♦ Een ezel stoot zich in het algemeen geen tweemaal aan dezelfde steen
wanneer iemand een fout heeft gemaakt past diegene er meestal voor op diezelfde fout nog eens te maken
♦ Een schop van een ezel kunnen verdragen
je moet het aankunnen dat iemand zonder verstand van zaken kritiek geeft
♦ Van de bok op de ezel gaan
snel van onderwerp wisselen zonder rode draad
♦ Van de os op de ezel springen
steeds van onderwerp veranderen
♦ Zolang de ezel zakken draagt, heeft de mulder hem lief
Synoniemen
[1] grauwtje
[2] sufferd, oen, onbenul, rund, stommeling, uilskuiken, oelewapper, minkukel
Verwante begrippen
[1] balken, ezelin, ia, muildier, muilezel, vervoermiddel
Gepubliceerd op 14-11-2017
ezel
betekenis & definitie